Wilsum in vrogger tied.

L. Huisman (Hoofd der school 1867-1877).

Lubbertus Huisman.

Meester Huisman.

In 1867 werd Lubbertus Huisman, afkomstig uit Kampen, schoolmeester in Wilsum. Op 1 november 1877 vraagt hij ontslag.

Een leerling van meester Huisman was zo van hem onder de indruk dat hij jaren lang een foto van de schoolmeester in zijn werkkamer had hangen. Deze leerling Pieter Helbert Damste, geboren in Wilsum op 10 Augustus 1860 en overleden in  Utrecht op 5 februari 1943, was de oudste zoon van de predikant van Wilsum.

In de Kamper almanak van 1940 staat een artikel van Damste waarin hij een mooi beeld schetst van een Wilsummer schoolmeester van bijna 150 terug:

Ik wil mij kwijten van een plicht, die op mij rust, den plicht om te dezer plaatse een man te herdenken, aan wien ik, van al mijne leermeesters het meest te danken heb.

Lubbertus Huisman in 4 november 1836 te Kampen geboren en aldaar 31 december 1921 op 85-jarigen leeftijd overleden. In de raadsvergadering van 23 november 1867 is hij benoemd tot hoofd van de school te Wilsum, op een jaarwedde van 400 gld benevens 20 cent per kind en per kwartaal van ieder kind dat geregeld de school bezocht d.i. hetwelk meer dan de helft der lessen bezocht, met vrije woning en tuin. In de vergadering van 7 september 1877 is hem ontslag uit die betrekking verleend. Na zijne ontslagaanvrage heeft hij zich voorgoed te Kampen gevestigd en daar zijne zuster bijgestaan in haar bedrijf, terwijl hij directeur van verschillende muziek- en zangvereenigingen was. Hij is nooit gehuwd geweest en heeft zijn gansche aanzienlijke vermogen vermaakt aan de vereeniging van Vrijzinnig Hervormden te Kampen, met uitzondering van eenige legaten aan het Groene Kruis, Huismansfonds en andere instellingen.

In 1867 dus werd Huisman onderwijzer te Wilsum, waar mijn vader destijds predikant was. Daar de toenmalige jeugd reeds op vijfjarigen leeftijd paraat werd geacht voor de wetenschap, had ik toen reeds eenigen tijd het onderwijs van den bejaarden meester van Lier genoten. Diens beeld staat mij nog schemerachtig voor den geest en slechts vage herinneringen uit dien eersten schooltijd zijn mij bijgebleven. Zoo herinner ik min den met rood koord omwonden ganzeveeren, waarmee hij het bord placht schoon te vegen, en dien hij, wanneer de baard ervan was afgesleten, uiteen haalde om de pennen tot schrijfpennen te vermaken, met welke wij onze eerste schrijfoefeningen hielden. Ook herinner ik mij nog een theebezoek met mijne ouders aan zijn hooggelegen woning aan het Achterpad, maar dat is vrijwel alles.

Op 31 jarigen leeftijd werd meester Huisman zijn opvolger. Hij betrok de inmiddels gebouwde woning slechts gedeeltelijk: hij nam namelijk een kamer links van de gang als slaapvertrek, en een achterkamer aan den tuin als studeervertrek in gebruik. Elken zaterdagmiddag wandelde hij naar Kampen, waar aan de Oudestraat zijn familie woonde, en elken maandagmorgen keerde hij te Wilsum terug.

Aan zijn levendig en algemeen ontwikkeld onderricht denk ik dikwijls terug. Alsook aan zijn muzikaliteit. Hij had op een bord notenbalken doen schilderen en daarop schreef hij van tijd tot tijd een versje, dat wij tweestemmig leerden zingen. De woorden en de melodie van eenige dier liedjes zijn mij steeds bijgebleven, zoals:

            ‘t Zonnetje gaat van ons scheiden,

            ’t Avondrood kleurt reeds het veld,

En, niet te vergeten het droefgeestige:

            Vol van heilige gedachten

            Ga ik vaak naar ’t kerkhof heen.

            Daar voel in mijn leed verzachten,

            Daar voel ik mij wel alleen, enz.

Meester’s muzikaliteit kwam ook aan de ouderen ten goede. Weldra toch richtte hij in ons dorp een mannenzangvereeniging op, die eenmaal per week ’s avonds in het schoollokaal bijeenkwam en waarvan ook mijn vader, die evenals onze meester muzikaal was en een fraaie stem had, werkend lid werd.

Maar niet alleen op school, doch ook daarbuiten heeft Huisman ons lessen voor het leven meegegeven.

Mijne grootouders namelijk woonden te Kampen en wij, mijn jongere broer Richard en ik, kregen dikwijls verlof om den zaterdag en zondag bij hen door te brengen. Zoo begaven wij ons met onzen meester, aan wiens hoede mijne ouders ons dan toevertrouwden, derwaarts.

Nadat Peter Kip, de veerman, ons over den IJssel had gezet, gingen wij de wandeling aan, die op zichzelve reeds een genoegen voor ons was en aanmerkelijk werd dat genoegen verhoogd door het vooruitzicht op de twee heerlijke dagen, die ons wachtten. Daarbij wist meester ons dikwijls bezig te houden met boeiende gesprekken. Zoo herinner ik mij, dat hij om een dergelijke wandeling ons de wisselwerking van de ademhaling van het dieren- en plantenrijk zoo glashelder uiteenzette, dat ons als ’t ware een licht opging en het mij steeds is bijgebleven. Bij een bezoek, dat ik hem kort voor zijn overlijden bracht, heb ik hem daaraan nog eens herinnerd en hijzelf haalde toen een voorval op, dat hem indertijd groote ongerustheid had bezorgd. De toedracht was de volgende: wanneer des winters het ijs het toeliet, gingen wij des zaterdags met meester op schaatsen naar Kampen. Bij een dergelijke gelegenheid brak ter hoogte van Uiterwijk mijn schaats. Na eenig beraad werd besloten, dat mijn broer den tocht per schaats met den meester zou voortzetten en ik allen over den dijk naar de stad zou wandelen. Aldus geschiedde, en toen ik op de IJsselbrug was gekomen – wie kwam mij daar tegemoet? Meester Huisman! Het had hem geen rust gelaten, dat het aan zijn zorg toevertrouwde jongentje den tocht over den glibberigen dijk alleen ondernam, en nog na zoovele jaren herinnerde hij zicht het voorval.

Bij datzelfde bezoek antwoordde hij mij op mijn vraag naar zijn gezondheidstoestand: “Ge weet, dat ik altijd nogal methodisch heb geleefd. Daaraan dank ik het, dat ik zonder ongemakken dezen hoogen leeftijd heb bereikt, maar in den laatsten tijd wordt het gaan mij moeilijk door zwelling der beenen”.

Daarna heb ik hem niet weergezien, hoewel hij de hoop uitte mij ter gelegenheid van een vergadering een te Utrecht te kunnen bezoeken.

Huisman was een eenzelvig man, die er niet licht toe kwam om iemand uit eigen beweging te bezoeken. Mijne ouders noodigden gem echter nu en dan uit on een avond te komen praten in de pastorie en daaraan gaf hij dan gaarne gevolg. Bij een dergelijke gelegenheid zal ook wel besloten zijn, dat hij mij. Toen mijn twaalfde verjaardag naderde, privaatlessen zou geven voor het admissie-examen aan het gymnasium te Kampen. Aan die lessen in zijn studeerkamer bwaar ik een levendige en dankbare herinnering en zij zullen tot mijn welslagen zeker veel hebben bijgedragen.

In een der eerste lessen op het gymnasium vroeg de leeraar in het Engelsch, Dr Beckering Vinckers, later hoogleeraar te Groningen, op het zien van mijn schrift mij, of ik een leerling van meester Huisman was geweest. Een mijner medeleerlingen vroeg daarop: “Wie is die meester Huisman, meneer?” en het antwoord van onzen leeraar luidde: “Meester Huisman, jongen, is een man die het goede doet en het kwade laat”. Voorwaar een juiste kwalificatie, al zal zij den vrager niet hebben voldaan.

Toen ik de tijding van zijn overlijden ontving, heb ik zijn portret, dat hij mij eenige jaren had toegezonden, van den wand genomen en lang op dat vriendelijke gelaat gestaard, terwijl vele herinneringen aan een ver verleden voor mij opdoemden. Ik besefte, dat in dien schijnbaar onaandoenlijken man een hart had geklopt vol onbaatzuchtige liefde, liefde voor zijne leerlingen en liefde voor zijn geboortestad Kampen, die hij in zijn laatste wilsbeschikking zoo treffend heeft geopenbaard.

Moge hij rusten in vrede.

Door Dr. P.H. Damste.

Oud-hoogleeraar.

Gerelateerde Afbeeldingen: